Toen namen ze de man die blind geweest was mee naar de Farizeeën. De dag dat Jezus modder gemaakt had en zijn ogen geopend had, was namelijk een sabbat. Ook de Farizeeën vroegen hoe het kwam dat hij kon zien. En weer vertelde hij:
‘Hij heeft wat modder op mijn ogen gedaan, ik heb me gewassen en nu kan ik zien.’ Sommige Farizeeën meenden:
‘Zo iemand komt niet van God, want Hij houdt zich niet aan de sabbat, ‘maar anderen zeiden:
‘Hoe zou een zondig mens zulke wondertekenen kunnen doen?’ Er ontstond verdeeldheid. Daarop vroegen ze aan de blinde:
‘Wat denk jij van die man? Het zijn immers jouw ogen die Hij genezen heeft.’ ‘Hij is een profeet, ‘was zijn antwoord.
Maar de Joden wilden niet geloven dat hij blind geweest was en nu kon zien. Ze riepen zijn ouders en vroegen hun:
‘Is dat uw zoon die blind geboren zou zijn? Hoe kan hij dan nu zien?’ ‘Dit is onze zoon, ‘zeiden zijn ouders, ‘en hij is blind geboren, dat weten we zeker. Maar hoe hij nu kan zien, dat weten we niet, en wie zijn ogen geopend heeft, weten we ook niet. Vraag het hem zelf maar. Hij is oud genoeg om voor zichzelf te spreken.’ Dat zeiden de ouders omdat ze bang waren voor de Joden, omdat die toen al besloten hadden dat ze iedereen die Jezus als de Messias zou erkennen uit de synagoge zouden zetten. Daarom zeiden de ouders dus dat hij oud genoeg was en dat ze het hem zelf moesten vragen.